Sprakeloos
“Hoe was de speech?” Ik kijk op vanachter het beeldscherm, blijf vlijtig de spoedmail doortikken waarmee ik bezig ben en kijk naar de collega schuin tegenover mij. Ze lijkt haar vraag toch echt aan mij te richten en ik kijk haar met gefronste wenkbrauwen aan. “Ja de speech van gisteren”, herhaalt ze. Een beetje overrompeld besef ik, dat haar vraag verband houdt met de vorige dag, waarop ik mijn 25-jarig jubileum heb gevierd, maar de woorden die ik vind om haar mee te antwoorden, bevriezen in mijn mond. “Moet je nog bijkomen van het feest?”, vervolgt mijn collega lachend, terwijl haar eerste vraag nog niet beantwoord is.
In gedachten dwaal ik af naar de beelden van de dag van gisteren en zie ik mezelf gevaarlijk met mijn dienbladen heen en weer zwalkend op mijn hakken van de parkeerplaats oversteken richting het gemeentehuis, onderwijl mezelf toesprekend dat ik no matter what altijd die verrekte hakken aanmoet. Ik heb de dag daarvoor in de keuken gestaan om de traktatie voor de gehele afdeling te bakken. Vier soorten baksels en een zere onderrug later, maak ik tevreden het ontplofte aanrecht en de eettafel schoon. Wanneer ik op de feestdag de lift in stap, hoop ik in eerste instantie dat ik met de zware dienbladen de tafel haal die op de kamer staat waar ik als solist mijn “vaste flexplek” heb. Het lukt me zonder amok te maken. En met een vrolijk goedemorgen roepend naar de collega’s van het “andere team” waar ik officieel niet bij hoor en die allen in opperste concentratie hun werk doen en mij niet horen, nestel ik mij op mijn plekje. Ik kijk uit naar mijn bezoekje aan de burgemeester die mij heeft uitgenodigd om een kopje koffie te komen drinken op zijn kamer.
Als het 09.00 uur is, haast ik mij de lange gang door naar het “torenkamertje” aan het begin van het oude deel van het gemeentehuis, met in mijn hand een goudglanzend kartonnen bordje met de zelfgebakken cupcakes, gebakjes en koekjes. De burgemeester kent mij alleen van mijn huidige functie en weet niet, dat ik heel wat creativiteit heb versleten in de 11 jaren dat ik de onderwerpen in de organisatie met een vrolijke noot en nog netjes bij het randje vandaan, maandelijks hekelde in mijn column in het personeelsblad. Dat waren eveneens goudglanzende jaren, die ik samen met de toenmalige redactieleden vaak dubbel liggend van het lachen in een achterkamertje doorbracht. Als we het té bont maakten, klopten de financiële collega’s hard op de dunne wand tussen de kamers om ons te vermanen. Het personeelsblad zorgde er op de een of andere manier voor, dat we onze cultuur creëerden en borgden in de organisatie en dat de betrokkenheid bij elkaars wel en wee werd behouden. Het was een tijd waarin nauwelijks verloop was in personeel en het woord inhuurkracht misschien niet eens bestond.
De oprechte interesse, die de burgervader in mij toont, doet mij goed. We praten over hoe ik begon bij de gemeente en hoe mijn carrière is verlopen tot aan nu en de ambities die ik heb. Voor ik het weet is de tijd verstreken en bedank ik hem voor zijn waardering en mooie en persoonlijke woorden die mij soms diep hebben geraakt.
Als ik weer terug ben op mijn plek stromen de door mij uitgenodigde collega’s van de afdeling net na 10:00 uur binnen. De een spreekt enthousiaste bewondering uit voor zoveel jaar trouwe dienst en wil een uitleg over hoe je zoiets volhoudt, de ander krijgt een lachstuip om het feit dat het mogelijk is dat je ergens 25 jaar kan blijven werken; weer een collega is zelf ook opgegroeid binnen de muren van het gemeentehuis en staat samen met mij stil bij vervlogen tijden, sommigen pakken snel een traktatie en gaan gauw verder met waar ze mee bezig waren en een enkeling vraagt of ik jarig ben. Ik moet een beetje grinniken om mezelf, dat ik nog stam uit een tijd, dat de bijzondere personele gebeurtenissen hoog in het vaandel stonden en nog niet zo lang geleden jubilarissen met cadeaus, kaarten en volgeplakte knutselboekwerken werden overladen, die collega’s heimelijk hadden voorbereid als verrassing en als dank voor alle inzet en collegialiteit. Gecombineerd met een receptie waar de jubilaris te midden van gezinsleden werd toegezongen met aangepaste songteksten, komische sketches werden opgevoerd en de kaas en nootjes niet waren aan te slepen. Die tijden lijken voorgoed voorbij. Of toch niet en ligt dit misschien aan de cultuur van de organisatie?
Ondertussen zijn de woorden in mijn mond langzamerhand ontdooid en vind ik dat ik mijn geïnteresseerde collega toch wel van een antwoord moet voorzien. “Welke speech?” antwoord ik, terwijl ik onverstoorbaar mijn werkzaamheden achter mijn beeldscherm vervolg. Als ik even later opkijk, merk ik dat mijn collega mij sprakeloos aankijkt in een oorverdovende stilte.