De handen van mijn vader
Mijn vader verliet begin jaren 60 zijn geliefde geboortedorp bij Nador. Terugkijkend op die tijd, weet ik, dat hij dat om economische redenen niet hoefde te doen en het knaagt aan me, dat ik hem niet meer kan vragen waarom dan wel. Zoals zoveel vragen, die ik hem niet meer kan stellen. Zijn avontuurlijke voornemen bracht hem naar Nederland, waar hij in Utrecht leefde in de pensions in die tijd, te midden van andere lotgenoten, die net als hij de sprong over de oceaan hadden gewaagd. Op de oude gemeentelijke basisadministratiekaart, die ik in een nieuwsgierige opwelling heb opgevraagd in het gemeentehuis, is terug te lezen, dat mijn vader meerdere malen terugkeerde naar een adres op de Oudegracht, waar zich nu een antiekwinkel bevindt. Als liefhebber van antiek, zou hij er om grinniken, dat uitgerekend op dat adres een dergelijke winkel is gevestigd. De aantrekkingskracht op mij is dusdanig, dat ik me heb voorgenomen de winkel zeker eens met een bezoekje te vereren. De antieke herinneringen aan mijn vader zijn inmiddels van onschatbare waarde. Utrecht kende hij op zijn duimpje en hij nam mij graag in de weekenden mee vanuit het dorp waar we na mijn geboorte in Utrecht naartoe verhuisden, naar zijn favoriete plekjes in de stad. Zo weet ik nog, dat ik me als jong meisje uiterst verbaasde over het feit, dat er op het NS-station op een perron achter de febomuur waar je eten uit kon trekken een heus hok zat met een meneer, die de kroketten bakte en in broodjes deed, alvorens hij de lege hokjes opvulde. Uren kon ik er gefascineerd naar kijken, terwijl mijn vader een sigaretje rookte en hele gesprekken voerde met zijn vriend, Boumdian de Feboman, zoals ik hem later ben gaan noemen. Op een keer, toen we daar weer waren geweest, wilde mijn vader nog naar de markt. Boodschappen halen voor zijn grote liefde, mijn moeder. Zoals altijd moest ik mijn handje in zijn jaszak stoppen als hij bezig was met kopen en hij zijn beide handen vrij wilde om het mooiste fruit en de beste groente uit te kiezen. Toen mijn vader klaar was met het kopen van sinaasappelen, keek ik omhoog en merkte ik tot mijn schrik, dat het niet mijn vader was, in wiens jaszak ik mijn hand had gestopt, maar een Hollandse meneer, die net zo verschrikt naar mij terugkeek en een paar sinaasappelen uit zijn handen liet rollen. Het duurde gelukkig niet lang, voor mijn vader me gevonden had en we halsoverkop weer naar huis vertrokken, weliswaar zonder alle boodschappen, terwijl hij mij stevig vasthield en al mompelend zinnen naar me sprak in de trant van “…vandaag niet bij je moeder thuis kunnen komen.” Zijn humor, die hij normaal in alle situaties behield, was hij op dat moment even kwijt. Over het algemeen wist hij die echter altijd wel te bewaren en benutten. Toen mijn moeder een paar keer werd lastiggevallen door een dorpsgenoot, wachtte mijn pa de kerel in kwestie op en sprak hem meewarig aan. “Ik kom je waarschuwen, vriend.”, zei hij , terwijl hij rustig een trek van zijn sigaretje nam en op zijn bromfiets leunde; “O, wat dan?”, sprak de man verschrikt. “Mijn vrouw is best wel sterk, ik kan het weten”, sprak mijn vader, terwijl hij veelbetekenend keek. “Als je haar nog één keer lastigvalt of aanspreekt, dan slaat ze je helemaal naar het einde van de wereld. Dus, ik zou maar oppassen als ik jou was”. Hij maakte zijn handen er verder niet aan vuil, stapte op zijn brommer en liet de dorpsgenoot achter in de rook die uit de uitlaat kwam. Mijn moeder werd daarna door geen enkele dorpsgenoot meer lastiggevallen. Voor haar ging mijn vader door het vuur. Zelfs als ze hem naar de boer stuurde om een haan te halen voor in de soep, ging hij zonder morren. Op zijn brommer, met mij achterop, crosten we rond etenstijd door de polder en in de kou, op zoek naar een haan. Mijn vader controleerde onderweg steeds of ik hem goed vasthad. Als ik mijn ogen dichtdoe en daaraan denk, kan ik haast zijn hand voelen, die mijn handen om zijn middel stevig aanraakt en vasthoudt. De bezorgdheid, de onvoorwaardelijke liefde. Letterlijk en figuurlijk voelbaar. Eenmaal aangekomen bij de boerderij, belde mijn vader precies om zes uur in de avond aan. Een grote brede boer zwaaide na enige tijd geërgerd de voordeur open. Mijn vader, klein en tenger, keek omhoog en zei kordaat; “Goedenavond meneer de boer, heeft u misschien ook hanen?” De boer keek hem kwaad aan, haalde diep adem en schreeuwde met een boers accent: “Hanen? Hanen? Man, ik heb nog niet eens kipn!” Om de deur weer keihard dicht te gooien. Mijn vader liet zich echter niet uit het veld slaan en stapte weer monter op zijn brommer. Als mijn moeder een haan wilde, kreeg ze die. Dus zag ik die dag een groot deel van de polder, alvorens er eindelijk een haan mee naar huis kon.
Toen ik elf jaar was hadden mijn ouders keihard gewerkt en flink gespaard en werd ons huis in Marokko opgeleverd. Mijn moeder was in de tussentijd aan een navelbreuk geopereerd, door al het harde werken. Mijn vader heeft het huis daarna nooit meer gezien. Hij overleed na drie jaar ziek te zijn geweest. Ik zie hem nog altijd voor me met zijn starende blik, zittend in de woonkamer met zijn sigaretje. En ik vraag me af wat er in hem omging als hij staarde. De tranen, die uit zijn ogen rolden, toen hij in het ziekenhuisbed lag en ik zijn handen vastpakte om hem gerust te stellen, zijn voor eeuwig bevroren in mijn herinnering.
Een jaar geleden liep ik in het dorp waar ik nog altijd woon en mijn vader zich met ons vestigde, in de hoop daar oud te worden, toen ik ineens een voorzichtige hand op mijn schouder voelde. Een oude man haalde een stapeltje foto’s tevoorschijn en gaf die aan mij, met de woorden; “Deze zijn voor jou, je vader staat er op, we waren collega’s.” Op de foto staat mijn vader, in de jaren 70/80. Op elke foto staart hij ongelukkig voor zich uit, tussen mannen, zijn collega’s, die zich wel leken te vermaken. Wat ging er in hem om? Wat was zijn droom? Ik was te jong om hem dat te vragen. Maar het lijkt, of hij mij met de foto’s antwoord geeft. Hij leek niet gelukkig in de rol, die hij had in Nederland, als fabrieksarbeider. Het avontuur had hem hiernaartoe gebracht. Maar in Marokko was hij succesvol handelaar in kleding en accessoires en had hij winkels met zijn broer en neven. In Nederland wilde hij zijn kinderen een toekomst geven, die hij niet had gehad. Maar zijn eigen droom, teruggaan misschien, vervloog met de jaren, die voorbij gingen. En toen zijn gezondheid hem in de steek liet, moet hij zich intens verdrietig en machteloos hebben gevoeld in zijn heimwee, om niet lang daarna terug te keren naar zijn geliefde Marokkaanse grond. Zijn liefde en kinderen achterlatend in het land waar hij ze bracht en waar hij ze niet meer voelbaar kon beschermen met zijn handen en zijn hart.